Mijn grootouders langs moederszijde waren landbouwers. Ze bezaten een kleine boerderij in de Noorderkempen. Naast de boerderij waren twee kleine huisjes aangebouwd die door mijn grootouders werden verhuurd aan de pas-getrouwden van het gezin, voor een ‘zacht huurprijsje’.
…en zo kwam het dat mijn ouders op het eind van WO2 in zo’n huisje trokken, begonnen aan het ’stichten’ van een gezinnetje en ik prompt het team kwam versterken…
Het werk op de boerderij werd gedaan door mijn grootmoeder, een grote struise vrouw, en de nog thuiswonende kinderen. Dikwijls kwamen ook nog de al getrouwde kinderen een handje toesteken.
Zij zorgden voor de vier koeien, een vijftal varkens, het zaaien en planten van tarwe, mais, groenten en aardappelen en het oogsten, kortom; het zwaardere werk. Mijn grootvader, een klein, mager, pezig ventje deed het lichtere werk: hij zorgde voor de kippen, de konijnen en…zijn duiven.
Tussen de twee oorlogen in had hij een longziekte gekregen; er werd ‘gefluisterd’ dat het tbc was…en ernstig dus…en zéker geen comedie… (een boer die niet op z’n veld stond en zijn tijd doorbracht in een zetel naast de Leuvense stoof…)
Omdat mijn ouders ‘buitenhuis’ werkten en mijn grootvader tòch altijd thuis was werd hij gepromoveerd tot mijn kinderoppas. Van de tijd vooraleer ik naar het eerste leerjaar ging
herinner ik me nog dat we samen in de veranda zaten en vliegen vingen aan de ramen. Hij was daar een expert in; hij miste ze bijna nooit, zittend of in de vlucht… Er stond een kapotte Duitse tank op het erf samen met nog andere militaire attributen en een eind verder was er een krater van een ontplofte V1-raket. Daar vertelde hij soms wel eens over, maar ik verstond er maar weinig van…,ik voelde wél aan dat het over érge dingen ging. Als ik dan plots iets héél anders vroeg leek het me wel of hij van érgens terugkwam. Het werd dan even héél stil…Op zondag mocht ik mee naar zijn duivenkot de duiven binnenlokken met gefluit, kom-kom-geroep en rammelen met mais in een conservenblikje.
En zo kwam de tijd van het éérste leerjaar er aan… Leren lezen en schrijven was aan de orde van de dag. Schoonschrift; tussen de lijntjes leren schrijven; schuin maar niet te schuin, de h niet te hoog en de g niet te laag; zéker niet over dat rode ’schreefje’ gaan… Vooraleer ‘pap’ uit te spreken élk lettertje spellen: p-a-p, k-i-p, m-e-s, … Dus zat ik elke dag aan de lange, door mijn grootmoeder met een borsteltje afgeschuurde, blank-houten tafel en… met bijzonder grote belangstelling van mijn grootvader te oefenen in het verwerven van taal en teken.
“Nòg eens”, zei hij, “nog eens”, en “nog eens” én “aanwijzen waar ge zijt; precies aanduiden waar ge zijt! ” ”Welke letter is dat daar?” ”Welk woord? waar staat dat, waar?” “Nòg eens…”
“En nù schrijven…traag, en zeg precies wàt ge schrijft, welke letter; uitspreken ook…”
En zo ging dat maar door…
Na enige tijd kwam mijn grootvader op de proppen met een weekblad, waarin ik mijn grootmoeder al had zien zitten lezen. Hij hield het blad voor mijn neus en vroeg me om “die grote letters daar van boven” te lezen… En ik maar spellen en spellen….”z-o-n-d-ag-s-v-r-i-e-iee-n-d”; “zon-dags-vriend”.
“Niet te rap jongen! Opnieuw! Toon elke letter met je wijsvinger, élke letter en uitspreken!”
“Z-o-n……”
“Goed, goed! Wààr staat zon? en waar staat dag? en waar staat vriend? en wijs elke letter van zondag aan, élke letter!”
En zo ging dat maar door…
Na enige tijd kwam hij aangedrenteld met een of andere krant en moest ik daar eerst de titels van lezen en spellen, en dan de ondertitels, en daarna ‘n tekst bij een of andere foto… Ik herinner me nog het woord “duivensport”. Dat woord zorgde voor enige verwarring: ik beweerde dat ik ‘duiven-sport’ las en hij zei me dat ik eens goed moest kijken, goed kijken of daar geen ‘duifensport’ moest staan…”duif en sport” kon toch ook?. Dat zorgde in mijn kopje voor enige verwarring; ik begreep het niet zo goed…
En zo ging dat maar door…
Op ‘n dag kwam ik bij hem binnen en zag ik hem in “de zondagsvriend” kijken…Dat had ik hem nog nooit zien doen… Gewoonlijk was het grootmoeder die in de krant of de zondagsvriend zat te lezen en soms ook wel eens wat voorlas…
Het was vele maanden later, of misschien wel een jaar, toen de postbode een brief bezorgde met linksboven in drukletters een naam met daaronder een adres en rechtsonder als bestemmeling de naam van een van mijn nonkels.
Toen enige tijd later mijn grootmoeder binnenkwam zei hij ” er is een brief van de notaris uit Merksem voor onze R., hij is aangenomen voor ‘t werk…”
Ik herinner me nog dat ik mijn grootmoeder hoorde zeggen: “maar Fons toch, hoe kunt gij dat nu weten? Ge kunt geen letter lezen…” Hoe weet ge dat nu? Geef mij eens die brief…”
Tot haar grote verbazing moest ze haar ventje gelijk geven…
Mijn grootvader knipoogde naar me en glimlachte daarbij heel fijntjes….
We hebben het nooit aan iemand verteld, maar tòen wisten we dat we samen hadden leren lezen.