Ben ik het,
ik,
die in de spiegel kijk,
of is het de spiegel
die mij bekijkt;
in mij kijkt,
binnenkijkt, binnengluurt...
Schijn,
spiegeling, weerschijn,
weer schijn
ik,
die in de spiegel kijk,
of is het de spiegel
die mij bekijkt;
in mij kijkt,
binnenkijkt, binnengluurt...
Schijn,
spiegeling, weerschijn,
weer schijn
waarschijnlijk?